Eerste Graaf van Loonstraat 6a – 5921 JC – BLERICK

Zr.Nicolette: De weg naar het klooster 1942 – 1943. Mijn 1ste gesprek was met mijn biechtvader; ik vertelde hem dat ik ‘voelde’ dat ik naar het klooster moest, maar dat ik dat zeker niet wilde. Hij antwoordde: als je niet wilt, hoef je niet te gaan. Maar toen ineens werd ik aangeraakt, ja ik doe het, ik ga.
Mijn moeder werd mijn grote toeverlaat. Met haar kon ik heel vrij overal over praten en ze begreep me. Mijn vader, ja dat was wel anders; ik wist dat hij daar erg op tegen zou zijn, ik had heilige schrik. Hij had nare ervaringen wat betreft kloosters. Ik vroeg dan ook aan mijn moeder of zij het hem wilde zeggen. Dat deed ze niet; ik moest het zelf doen. En dat deed ik. Het werd een fijn gesprek en hij vond mijn besluit goed, al moest ik hem beloven dat ik naar huis zou komen als ik niet gelukkig werd en hij zei: ga nooit het land uit!

Zr. Joachima van de naaischool, waar mijn zus op was die onder mij is, werd mijn vraagbaak en hulp. Ze heeft geprobeerd mij de kunst bij te brengen, om te gaan met naald en draad; dat mislukte!

Ik ben naar verschillende Congregaties wezen kijken zoals in Amersfoort, waar moeders vriendin was ingetreden en in Heerlen waar drie nichtjes ingetreden waren. Maar ik voelde me niet op mijn gemak. Toen ben ik naar Steyl gegaan en dat klikte. Het was voorjaar 1943. Met de Novicemeesteres hield ik contact, ook met Zr. Joachima. Maar op de eerste plaats had ik veel gesprekken met mijn moeder, zij begreep mij ook, toen ik haar vroeg waarom die kloosterkleding er was. Moet iedereen zien dat ik zuster ben? Ja, zei ze, dat hoort erbij.

Het was volop oorlog en de meisjes van mijn leeftijd zouden naar de arbeidsdienst in Duitsland moeten. Mijn moeder had grote zorgen om ons meisjes, en zei tegen me: Ik wil je niet kwijt, maar liever heb ik dat je naar het klooster gaat dan naar die arbeidsdienst.

Toen kon ik volop ‘ja’ zeggen en schreef dat naar Moeder Antoine; ik kon 8 september 1943 komen met nog 7 meisjes.

Moeder en vader brachten me naar Steyl, met trein en bus. Nooit zal ik vergeten de afscheidsmis in het klooster van onze zusters in de Ludgerusstraat, alleen ons gezin en de verloofde van mijn oudste broer en zus. Daarna direct het afscheid nemen van broers en zussen. Ik was de middelste, en ging het eerst weg uit ons gezin! Tranen thuis en tranen in Steyl. Maar ik was tevreden. Nooit heb ik er spijt van gehad.

Die eerste dag was heel vreemd, om half vijf moesten we bij de noviciaatdeur staan en werden we binnen gelaten. Acht jonge vrouwen, waarvan ik de jongste was, 19 jaar en zes maanden; de oudste was 28 jaar. Een is na drie dagen weer naar huis gegaan. Er waren er twee uit Brabant vier uit Limburg, (drie uit Helden en een uit Blerick), ik als enige uit Utrecht, van boven de rivieren. Wat ben ik uitgelachen om mijn uitspraak. Ik hoor ze nog lachen in het kapelletje van het Noviciaat, bij het avondgebed als ik bad: in Uw handen beveel ik mijn geest!!! De harde G.

Zr. Maria Pia als oudste van onze groep heeft me met veel dingen geholpen, maar toch bleef ik altijd de jongste. Na een paar dagen kregen we de postulantenkleding en een nieuwe naam. Ik kreeg de naam Nicolette, naar de H. Nicolaas van Tolentijn. We waren thuis vereerders van deze Augustijner broeder; ik was erg blij met deze naam

Veel heb ik geleerd in het Noviciaat zoals het bidden, het werd anders dan ik gewend was. Lange gangen schrobben en dweilen en daarbij, op klompen lopen, dat was een sport op zich en alles in een bepaalde tijd. Dat was soms rennen door de lange gangen om op tijd aan tafel te zijn of in de kapel bij het gemeenschappelijk bidden.

In november 1944 begon de hongerwinter, voor de veiligheid moesten we onze intrek nemen in de kelders. ’s Nachts sliepen we met zijn drieën op twee matrassen. Het eten was zoals overal in Nederland op de bon. Maar het werd met liefde en smaak klaargemaakt.

De rest was soms een probleem, maar ook dat was overal zo. In maart werden we bevrijd en in mei konden we weer naar de slaapzalen. We moesten toen wel flink aanpakken.