Eerste Graaf van Loonstraat 6a – 5921 JC – BLERICK

Enkele belevenissen gedurende het kampleven in Halmaheira genomen uit de dagboekaantekeningen van Zr. Apollonis en Zr.Jeannette
Tijdens de Japanse bezetting van Nederlands Indië woonden de zrs. Rodriga, Jeannette, Apollonis, Chrysanti, Christini en Madeleine in dit kamp

Bij aankomst in het kamp werden zij hartelijk ontvangen door zusters uit Soerabaja. Er was nog één huis met drie kleine kamertjes vrij. Het was wel klein, maar ze konden samen wonen. Zusters Franciscanessen van Dongen zorgden voor koffie en de zusters van Vincentius hielpen bij het sjouwen van de koffers. Ook Ursulinen waren daar. Voorwerpen die niet van naam waren voorzien, gingen verloren. Voor het donker hadden ze alles op de plaats en gingen zij doodop naar bed. Al snel hernamen ze ook hier weer hun werk met de kinderen. De zondagsvieringen kwamen op gang. Het voorgalerijtje werd ingericht als kleuterschool. Er kwamen steeds meer vrouwen naar het kamp en in maart ‘44 moesten de zusters verhuizen naar no 28 met twee vertrekjes als woonplaats voor 6 zusters. Het slaapkamertje was zo groot dat ze er hun bed in konden zetten, waar ze met zijn drieën op sliepen; twee recht en een dwars. Langs de wand op een kist sliep no. 4. Tussen het bed en de kist konden nog net twee zusters staan, dus werd er een opstaan-orde ingericht. Met elk 5 minuten verschil. De w.c was hopeloos ongerieflijk door een stroom van mieren. Met kokend water, vuur, creoline en zeep werden ze uiteindelijk verdreven. ‘s Avonds om half tien gingen de lichten uit.

De dagorde was als volgt; om 8 uur naar het appél, daarna meestal sagopap halen. ’s Middags om half twee middageten, geen vlees en weinig groenten en ’s avonds soep met rijst of alleen mais. Lange rijen stonden op bepaalde tijden met pannetjes en schotels te wachten op de bedeling. Onder de “opschepsters” waren er die meenden dat de zusters van de lucht leefden. Als de zusters aan de beurt waren, werd er geroepen: “Niet zoveel, lepels goed afstrijken”, terwijl men recht had op een lepel met “kop”. Naarmate de tijd verstreek werd het eten steeds minder en slechter.
Op zekere dag kwam de politie en zocht een zuster die 10 minuten daarvoor vuur had gehaald in de keuken. Dat was zr. Chrysanti. De Nip ( Japanner) was ontzettend boos, omdat ze hem niet had gegroet. Ze had hem aangekeken en toen het hoofd afgewend. Hij vond dat een ontzettende belediging en was woedend. Hij trok haar bijna de kap af en zou haar zeker geslagen hebben als het kamphoofd haar niet beschermd had. De zuster moest blijven tot de volgende ochtend zonder eten en zonder te zitten. Zr. Chrysanti had niet verstaan wat de Nip zei en had gelachen. Ze had gedacht: ‘Ik zal laten zien dat ik niet bang ben”. Het hele kamp had met haar te doen. Er werd een gebedsactie opgezet. De kampleidster pleitte als een advocaat voor haar en kreeg haar na drie uur vrij. Bij het avondgebed werd het Magnificat gezongen. De volgende dag begon het pas bij zr. Chrysanti door te dringen hoe ernstig de zaak was geweest en ze werd bang. Voor mevrouw Deutz, de kampleidster bakte ze een extra broodje uit dankbaarheid.
Als er hoog bezoek kwam moesten de vrouwen zorgen dat de tuintjes in orde waren, heggen scheren, gras plukken, spinnen vegen, schoonmaken, in één woord – werken en nog eens werken. Vanaf de uitkijktoren werd afgeroepen om de vuilnis op te ruimen en in een kuil te gooien. Er werd een gat gegraven van 4 bij 4 m. tot op het grondwater. Na de vuilstort moest het weer met zand worden bedekt. De volle beerputten moesten de mensen zelf leegscheppen in een gat. Brandbaar hout ging naar de keuken.” Als je hard werkt, krijg je brood”, beloofde de Nip. In de brandende zon lagen de mensen op straat en ze hadden er nog plezier bij ook. Ook de zusters ontdeden het hofje van gras en het hele plein zong: “Wij boeren en boerinnen ….Vader Jacob… In een blauw geruite kiel”. Was het stuk niet mooi genoeg dan moesten ze nog een uur extra gras plukken voor de politiepost. De zusters kregen een extra pluim voor hun goed verzorgd hofje. In het kamp werd uitbetaald voor groenten schoonmaken, keukendienst en patjollen. De groenten werden zelf gekweekt voor eigen gebruik en voor de grote keuken. Op een dag moesten er 6 papayabomen worden geplaatst. Via het Rode Kruis kregen ze zomaar opeens een verrassing nl. blikjes koffie, vlees, een stukje kaas, suiker, chocolade, pruimen en zeep.

Op zekere dag moesten ze allemaal naar het Kampplein komen en kregen ze een nieuw kampnummer. Ze moesten in een rij staan, buigen als een knipmes en dan wachten in de brandende zon. Er werd gecommandeerd paraplu dicht, hoeden af en buigen. Het was de dag dat ze onder ede moesten beloven dat ze niets tegen de Nippen zouden ondernemen. Ze kwamen rechtstreeks onder militair gezag. Eerst kwam de baas van het kamp met heel veel papieren. Er was een podium klaargemaakt en daarop een tafel met wit kleed. Na een poos kwam er een vrachtwagen vol met Nippen, net een troepje rovers. Hun kleren waren verschillend van kleur, wijde broeken, hoge laarzen en een sabel die bijna net zo lang was als zijzelf. Met de blokleidster controleerden ze of alle geïnterneerden aanwezig waren. Na lang wachten kwam de hoofdcommandant en beklom gewichtig het podium en las hun de wet in het Maleis voor. Toen de leidster van het kamp het in het Nederlands voorlas, werden ze er koud van ondanks de hete zon, het luidde: “Alle geïnterneerden behoren dankbaar te zijn voor de bescherming in het kamp. Vanaf heden moet iedereen de militairen gehoorzamen en bij overtreding wordt gestraft”. Daarna legde mevrouw Deutz de eed af namens alle geïnterneerden en wie er iets op tegen had, mocht naar voren komen. Ze sprak: “Ik zweer bij de almachtige God te gehoorzamen aan de krijgswet en geen poging tot vluchten te ondernemen” Het was doodstil op het plein. De Nip vertrok, er werd gebogen en alle mensen keerden na 2 uur in de hete zon gestaan te hebben naar huis terug.
De nieuwe wetten waren als volgt: “2 keer per dag appél voor het huis. De vrouwen moeten nachtwacht houden, er wordt veel gestolen. Elke nacht zullen 12 vrouwen waken in drie groepen van vier. De eerste groep begint om 10.00 u.de tweede om 1.00 u. en de derde van 4 u – 7 u. De wachten lopen twee aan twee. Het ene paar begint bij het politiekantoor, de andere op plein no 33. Vanaf 18 jaar heeft men de waakplicht. De wachten mogen niet hardop praten, niet zitten, en niet roken. Ze moeten er op letten dat om 10.00 uur het licht uit is. Voor zieken wordt verlof gevraagd om de lamp de hele nacht te laten branden. Als ’s nachts een Nip vraagt, waarom men op straat is zegt men “Hoesúnban = wacht van Kamp Halmaheira. Is er niets bijzonders te melden dan zeg je erbij “idjo ari masen”- tidak apa. Als er onraad is, dan in het Maleis het politiebureau waarschuwen. In de gaarkeuken moeten ze kijken of er niets brandt. Als de verpleegster in het ziekenhuis in slaap is gevallen, moeten ze haar wekken. Horen ze iets achter zich dan moeten ze zich omdraaien en niet doorlopen.”

Zij leerden Nipponse termen bij luchtgevaar: ‘kei, kei” – de vijand is in aantocht, lampen uit, aangekleed blijven, schoenen aan, rugzak om, koffer bij de hand, zwijgen en geen kabaal maken en op 5 m. van de omheining (gedek) blijven. Wie dat gedek te dicht naderde werd doodgeschoten. “Koe kei”- de vijand is boven de stad; “koe kai” – de vijand vertrekt; “to ke” is het einde.
Op Paaszaterdag werd er geroepen: Ze komen! Ze waren erg benieuwd wie het wel zouden zijn. Er was gefluisterd dat het heren van het Rode Kruis uit Genève zouden zijn. Ze waren zeer teleurgesteld toen het de Nippen waren. ’s Avonds kregen ze een verrassing. Alle kampeerders kregen een Paasei. De Paasdag was zonder kerkelijke diensten. De politie spioneerde goed. Met de zusters Franciscanessen hebben ze toch de Paasmis gezongen en het blijde alleluja, dat vreugde bracht. Op het feest van St. Jozef vierden ze het 10 jarig bestaan van hun missie. Waar is het missiewerk van 10 jaar? Bandung is weg. Semarang draait op halve kracht, de rest van de zusters zit in kampen. Een haan werd geslacht en dat zorgde voor een extra lekker hapje waar allen van opkikkerden. Ook de broodboom zorgde voor gebakken “aardappelen”.
Op Drievuldigheidszondag hadden ze een plechtige hoogmis. Onder de Mis kwam de boodschap: alle bultzakken naar buiten. Ieder haastte zich te gehoorzamen. De zondagstemming was verdwenen. Op de verjaardag van de Japanse keizer hoefden ze niet te werken en op de verjaardag van Juliana kregen ze een volle emmer meel.

Op een dag werden er 5 smokkelaars ontdekt. Grote verslagenheid, want dat werd gewroken op het hele kamp. Vaak hadden ze al geen eten gehad en werden er stokslagen uitgedeeld, mensen afgeranseld en vastgezet.11 Vrijwilligers hebben zich later als smokkelaars gemeld. Na een uur geknield op steentjes in de regen en met de gummistok geslagen te zijn, mochten ze weer naar huis. Voortaan bleef de kampleider in het kamp slapen. Er kwamen nieuwe wetten. “De nachtwacht moet om 9.00 uur beginnen, gezamenlijk gebed is niet meer mogelijk, alleen buiten de deur mag er gekookt worden. Gordijnen moeten weg, trapladders worden ingeleverd, lege schriften en blocnotes moeten naar het wijkkantoor worden gebracht. Honden en katten worden het kamp uitgejaagd. Al het geld papier, goud en zilver moet worden ingeruild tegen Japans geld. Electrische spullen, strijkijzers, lichtperen moeten worden ingeleverd”. Kappen strijken was hiermee afgelopen. Zeven huizen moesten worden ontruimd.

Om 7 uur in de morgen kwam de baas bij hen op bezoek, terwijl ze heel devoot de meditatie zaten te lezen. Hij was boos omdat de lamp aan was, maar ging gauw weg. Ze vroegen zich af wat er zou komen. In de preek die volgde werden alle namen voorgelezen en moesten ze goed luisteren.” Eerst moet er gewerkt worden en dan kunnen we ons opmaken. De zusters moeten maar bidden zonder boek. Toean Allah hoort het toch wel. Als de zusters bidden en tegelijk de wet overtreden is het hart niet goed”. Kruis en rozenkrans mochten ze niet meer zichtbaar dragen en de boeken moesten onzichtbaar worden gebruikt.
In januari ’45 was er grote opschudding; alle mannen en jongens moesten het kamp uit. De oude en zieke mannen, die in december ’44 in het kamp waren ondergebracht en de jongens boven de 12 jaar moesten mee. Iedereen was druk met de was voor de mannen en om brood te bakken. ’s Avonds lag de hele straat vol bagage. Om half acht de volgende morgen stonden de oude mannen klaar om te vertrekken. Na het appel moesten ze aantreden vóór het huis. Dat de zusters alleen moesten komen vonden we een beetje verdacht. Op verzoek van de ouders zouden enkele zusters naar het jongenskamp gaan om daar te helpen. Van ons groepje waren dat zr. Madeleine en zr.Christini. Diezelfde dag vertrokken ze nog naar Bangkong. Een transport van 150 vrouwen, die via Gedangang- en Solotransporten kwamen, stonden al voor de deur. In mei 1945 waren ze met bijna 3000 mensen in het kamp. In het kleine vertrekje zonder raam kwam er nog een zuster bij. In de voorgalerij 10 zusters en in een ander vertrek nog eens 14 zusters.
Enkele zusters en vrouwen moesten naar het kantoor komen. Zij die goed konden naaien moesten opzij gaan staan. Er moesten 200 petjes en handschoenen worden genaaid voor het Nipponse leger. De petjes gingen mee naar huis om er gaatjes in te maken. Zeven dames weigerden dit. Zij werden daarvoor met hun kinderen gevangen gezet. Ze werden verhoord en mishandeld, totdat een van hen bekende. Eén vrouw stierf door deze straf en anderen hebben er voor hun hele verdere leven iets aan over gehouden.

Op Drievuldigheid 1945, het congregatiefeest, kwam het kastje met Ons Heer, gesmokkeld uit een ander kamp, weer in hun kamertje. ‘s Morgens na het appél baden ze de H. Mis met open deurtje. Daar het nog een beetje donker was, maakten ze de lamp aan. Het licht viel zo mooi op de gouden ciborie. Het was een stukje hemel in het kamp. Ze communiceerden met z’n vieren. Jezus was bij hen. Ze hadden hem veel te zeggen en te vragen. Na afloop van de kerkelijke plechtigheid kwamen de zusters van alle kanten feliciteren met bloemen en kleine geschenken. Ja mooie dagen zijn er nog in het leven, ook hier in het kamp.
Op 23 september 1945 kwam via pamfletten de vredesboodschap, gebracht door dondervliegtuigen. Er werd wit brood gedropt dat ze in 4 jaar niet meer hadden gezien. Op straat klonk het Wilhelmus. De mensen van buiten kwamen naar het gedek. Een eerste ontmoeting was met zr. Ildefonse die kwam om te zien of iedereen nog in leven was. Zr.Rodriga werd direct meegenomen. De anderen volgden later.