Een verhaal van Aruba
In 1955 betraden de eerste 4 zusters van onze congregatie ‘t eiland Aruba. Zrs. Felicité, Christini, Jacobine en Cecili
Zr. Cecili was een van de pioniers en heeft daar op allerlei gebied in velerlei richtingen de weg gezocht en gevonden. Ze raakte er van alle markten thuis en behartigde veel zaken en belangen.
Ze was echt een manusje van alles.
Ze maakte zich optimaal verdienstelijk in de kerk, huis, tuin en keuken waarbij haar werkzaamheden zich steeds verder uitstrekten dan de naaste omgeving. De voorbereiding op liturgische diensten, de zorg voor paramenten, het versieren van de kerk, de dagelijkse boodschappen en het verwerken van de administratie, het afhandelen van formele en informele besognes, contacten bij het bezoeken van officiële instanties, alles werd door haar in goede banen geleid en was bij haar in vertrouwde handen. Toen Zr. Cecili later naar Afrika vertrok voor nieuwe pioniersarbeid, mocht ik haar taak overnemen. Ze had me goed voorbereid. De rest van onze groep zusters was werkzaam in scholen, jeugdzorg, zorg voor invaliden om zo op elkaars terrein bij en in te kunnen springen. Tussen de drukke bedrijvigheden door werd in het weekend ook nog de schoolwas verzorgd.
Elke vrijdagmiddag sleepte een stel leerlingen van maar liefst vijf scholen een aantal volle manden vuil wasgoed aan. Met vereende krachten konden we dan aan de slag, zodat het frisgewassen en gestreken goed op maandag- morgen weer gebruiksklaar voor het aanpakken was. Als je ver van het vertrouwde thuisfront, je achterban in Nederland, op een eiland in de Caribische Zee leeft en woont en werkt, is het een zegen in nauw contact te staan met religieuzen van andere congregaties. Met hen deel je gemeenschappelijke ervaringen in vergelijkbare situatie en omstandigheid. Daardoor ontstaat en groeit een sterke sociale binding met en naar elkaar toe. De geest van verwantschap onderga je daar dan als een weldaad.
Zr. Cecili met de was bezig
We hebben er altijd naar gestreefd die hechte band in onderlinge saamhorigheid duurzaam in stand te houden.
MAGDALENA GEURTS vertelt over haar tropische jaren op ARUBA. Het waren de jaren 1962 -1981 een mooie tijd om met voldoening aan terug te denken. Natuurlijk deden zich ook daar zoals overal ter wereld prettige naast onprettige belevenissen voor, maar dankbare herinneringen komen bij een terugblik toch telkens weer het sterkste naar boven.
Ondanks het tropische klimaat, met altijd volop zonneschijn was het er toch aangenaam leven, wonen en werken. ARUBA is een van de benedenwindse eilanden in de CARIBISCHE ZEE. De constante passaatwind die altijd uit dezelfde richting waait, neemt de ergste hitte mee. Op het eind van een vermoeiende, drukke werkdag, was het na gedane arbeid goed te rusten in de schaduw van de altijd ruisende bomen. In onze kleine behuizing pal naast de kerk was het van het begin af aan in alle opzichten aanpassen.
Het was er heel erg gehorig en tijdens de kerkdiensten, waar we niet altijd aan deelnamen, moesten we uiterste rust en stilte in acht nemen. Dat leverde wel eens spanningen op want het werk in huis moest gewoon doorgaan, stel je de opdracht om dat allemaal geruisloos te moeten doen maar eens voor.
Toen het groepje ZUSTERS dat in 1955 het begin vormde van het latere FATIMACONVENT in de loop der jaren steeds groter werd, ontstond er plaatsgebrek. Vooral de slaapgelegenheid was alles behalve royaal, het was woekeren met de ruimte, daarom werden er in het huis achter de pastorie provisorisch nachtverblijven ingericht.
Een andere oplossing werd gevonden door drie personeelskamertjes van de school daarvoor te gebruiken natuurlijk enkel en alleen voor de nacht… Dat betekende ’s morgens voor dag en dauw de bedden letterlijk aan de kant, zodat die ruimtes weer. beschikbaar waren voor dagelijks schoolgebruik multifunctioneel bestemmingsplan dus. Het gebouwtje voor de nacht was via open galerijen op de eerste etage vanaf de begane grond gemakkelijk te bereiken (kleuterschool) Meer dan eens trof ZR. LOUISI daar ’s nachts of ‘s morgensvroeg stomdronken kerels aan die op de galerij hun roes lagen uit te snurken. Vanuit het schoolplein waren ze in zwaar beschonken toestand naar boven gestrompeld om bij ons een ideale plek voor de nacht te vinden. Meestal was een snel telefoontje naar het politiebureau voldoende om de ongewenste gasten weggesleept te krijgen.
Aan dat ongemak kwam een eind toen de nieuwbouw klaar was, wegens het nijpende plaatsgebrek, werd die voortijdig al in gebruik genomen, we stelden niet veel eisen aan ons onderkomen, en zo sloegen ZR. LOUISI en ik onze tenten daar alvast op. Dat gold meteen als voorzorgsmaatregel om nachtelijke inbraak en diefstal van bouwmateriaal te voorkomen.
Het had heel wat voeten in de aarde om in die halfbouw onze slaapplaats te bereiken, dat ging elke avond min of meer op de tast, in het donker, via een bouwvakkersladder die dik onder de aangekoekte klonters kalk en cement zat, en zo naar boven. Dat ‘s avonds beklimmen en ’s morgens weer afdalen ging voorzichtig, op handen en voeten tegelijk. We gingen letterlijk met de kippen op stok. De eerste nachten waren heel vreemd, het was open huis nog zonder deur of raam, de wind had er vrij spel en loeide soms spookachtig door de lege ruimte. Je moest heel erg aan alle geluiden wennen, maar ook in dat opzicht bleek ons aanpassingsvermogen stressbestendig te zijn. Het onregelmatig leven in die tijd bood gelukkig ook veel variatie, ons gezelschap telde veertien ZUSTERS en we kregen als groep apart zwemles van een legercommandant.
Elke zondagmiddag was de zee ons instructiebad. Op zaterdagmiddag ging zijn dochter, die bij ZR. M. JEANNE op school zat, nog eens met ons mee voor extra training. Het was een prachtige tijd, eigenlijk vonden we het best jammer dat we de zwemkunst zo snel meester waren, want daarmee was het einde oefening. We waren toen zo ver gevorderd, dat we zelf de diepte der zee in doken, op zoek naar koraal. Daarin werd ik zo vrij en handig ,dat ik probeerde om met een beitel kleine stukjes koraal van een grote rif af te hakken dat is nu streng verboden. Het was overigens zwaar werk waar veel kracht en trefzekerheid voor nodig was. Bovendien kon je niet al te lang onder water blijven, er was dus niet zoveel tijd. Op zekere keer was ik weer eens met mijn steeksleutel bezig om te proberen een brokje kostbaar koraal te bemachtigen, toen mijn gereedschap me bij een plotseling te stevige ruk ontglipte en naar de bodem zonk. Een hele tijd later, misschien wel een jaar naderhand, zocht ik dezelfde plek weer op en probeerde naar het zelfde rif te duiken, ik dacht !!!! je weet maar nooit, misschien vind ik mijn mooie scherpe beitel wel terug.
En het wonder geschiedde, hoe ongelooflijk het moge klinken, ik zag mijn steeksleutel liggen en dook er op af, op wat roestaanslag na zag hij er nog heel gaaf uit. Weer boven water stonden we er allemaal stom- verbaasd van te kijken.
Op deze en een andere manier werd er regelmatig gezorgd voor cultuur en recreatie, waardoor onze accu weer werd opgeladen om weer volop energie te kunnen leveren voor de werkzaamheden van de volgende dag. Zo werden er tijdens de schoolvakanties als alle religieuzen van het eiland vrij hadden, ontspannende strandwandelingen georganiseerd. ‘s Morgens in alle vroegte werd het startsein gegeven voor een dagmars rond het hele eiland. Dat ging in zes etappes, een soort zeskamp. Op het eind van elke afstand werden de deelnemers opgewacht door een truck of jeep die dienst deed als koffiebar, maar ook frisdrank, belegde broodjes en fruit beschikbaar stelde van de FRATERS.
Bij aankomst op het vertrekpunt werd de dag plechtig besloten met een gezamenlijke eucharistieviering bij de grotten. Daarna werd aan alle deelnemers als tastbaar bewijs en proeve van bekwaamheid een certificaat uitgereikt. De voettochten waren in- en ontspannend tegelijk, en konden door het uitwisselen van gespreksstof en informatie ook heel boeiend en geestverrijkend zijn.
Voor alle eilandbewoners waren de kerkelijke feestdagen en de voorbereiding daarop heel belangrijk en zinvol, ADVENT ,KERSTMIS , VEERTIGDAGENTIJD, PASEN, HEMELVAART ,PINKSTEREN werd massaal heel plechtig gevierd, op die feestdagen was de kerk tot de laatste plaats bezet, maar op tweede Kerstdag, Pasen of Pinksteren was de kerk een grote holle ruimte, dan was er geen mens te zien en lag het gebouw er leeg en verlaten bij.
Op zulke dagen ging al wat leeft en beweegt beladen met vrachten proviand naar zonnig zee en strand. Goede vrijdag werd als een heel bijzondere dag beschouwd, dan lagen alle werkzaamheden stil, en stond alles in het teken van het passiegebeuren, alleen in het kerkgebouw gonsde het van bedrijvigheid, om alles in glans en luister te zetten voor PASEN.
Dan was het tabernakel leeg, brandde er geen GODSLAMP en kon er ongehinderd gepoetst, geboend en geschrobd worden. Met PASEN zag alles er dan prachtig uit, dat waren drukke dagen. Al met al hebben we op ARUBA heel fijne jaren gehad, maar …..zoals onze communiteit in een korte periode uitgroeide van vier naar negen en later naar twaalf zusters, zo kromp dat aantal in de loop der jaren even snel weer in, tot we in 1979 -1980 nog maar met z’n vieren over bleven. Toen naderde de tijd dat we in januari 1981 ons huis met alles er in, er op en er aan overdroegen aan BLUE ARMY. Die zou de taak, waarvoor wij de weg gebaand hadden, voortzetten
Als laatste drietal gingen we voor goed terug naar NEDERLAND met name ZR. LOUISE –ZR. HYACINTH –ZR.MAGDALENA. We namen afscheid van ZR. GRACIËLA die er als geboren en getogen ARUBAANSE de voorkeur aan gaf onze CONGREGATIE op het eiland te blijven vertegenwoordigen.
- FELICITÉ is als enige zuster van de Goddelijke Voorzienigheid op ARUBA overleden, en is daar ook begraven.
- GRACIELA heeft haar laatste rustplaats daar ook al bestemd, naast het graf van haar medezuster.
.
Zr. Graciëla blijft achter